Boekbeschrijving

1948
Het Landschap/Land en volk
De schoonheid van ons land, deel 3
Uitgeverij Contact, Amsterdam en Antwerpen

Met tekst van o.a. Jan Campert, Henriette Roland Holst, Antoon Coolen, Jan P. Strijbos en A. Viruly
Fotografie van Karel Kleijn, Cas Oorthys e.a.

Kunstenaars, verschillend van geaardheid, doch allen gedreven door eenzelfde liefde en bewondering voor de schoonheid van ons land, geven hiervan in dit boekwerk een bewogen getuigenis.

Schrijvers en dichters met hun bezielend woord, fotografen net hun kunstzinnige lens hebben het landschap van Nederland in heel zijn rijke verscheidenheid voor u opengevouwen.

Zo is dit boek niet een willekeurige verzameling teksten en foto's, doch een harmonische eenheid: het levend gelaat zelf van ons land.

Het Landschap/Land en volk

Visvrouw te Goes

Verdwijnend vissersvolk

 

Citaat



Het is onze kust.

Het water vloeit aan, het water vloeit af bij die grens tussen het kleine land en de grote Noordzee, welke de mensen vanachter die kleine duinranden langer kent, dan zij zichzelf kennen; de eb en de vloed gaan en keren in de brede zeegaten en over het strand, de zeewind blaast en de landwind keert, het zand stuift en waait voorbij en de mensen uit het kleine land met de kleine maten kunnen er al de vergankelijkheid, welke hun leven vult, gaan verstaan.

Texels strandlandschap met sikkelduinen

Het is hun kust - misschien het landschap, waar zij zichzelf het diepst en duidelijkst kunnen begrijpen, omdat het eeuwige en het tijdelijke er elkander vinden, omdat zij en hun voorgeslacht in dit grensgebied zijn geboren en gegroeid en de zeewind door hun ganse historie van ernstige werkzaamheid de zilte lucht van de oneindigheid geblazen heeft zoals hij nog vandaag doet, terwijl de grote, witte wolken, die van Doggersbank en over den Oceaan komen, over zijn kleine tuin van bossen en hei en bouwland en werkplaatsen gestuwd worden.

Het is de kust, die bij hun leven hoort; van alle landschappen is hier de zuiverste spiegel van de mens, die achter deze duinen geboren en getogen is en er sterven zal met al de tekenen van zijn geslacht, terwijl de zee er af en aan zal blijven vloeien als altijd en voor eeuwig.

Het geeft niet, wat voor klein werk hun handen doen of niet doen.

Er zijn er, die met een mand langs het strand gaan om schelpen te vissen en er zijn er, die van hun geestdodend werk of gebrek aan werk in de stad alleen maar eens naar de meeuwen en de horizon komen kijken; er vaart een kleine logger tussen de pieren van Scheveningen uit met een stuk of wat van hen, die om haring gaan en hoog boven de duinen bij Zandvoort keert vanuit de gezichtseinder de stip van hen, die de middagdienst van Liverpool naar Schiphol hebben gevlogen en nu bijna thuis zijn; er zijn er die op wacht staan op het fort Erfprins en er zijn jeugdverenigingen die zingend langs het strand lopen met een hart vol van wijdte en toekomst, er zijn gebogen dokwerkers, die de krammat vlechten en jutters, lanterfanters, spelende kinderen en zij, wier lange, harde leven door het zwaarste werk was vervuld... het blijft tegenover de eeuwige ruimte welhaast gelijk, want hoe gescheiden en verschillend hun leven en hun lot mogen zijn, als ze het hoofd opheffen en over het werk van hun handen uitzien naar de Noordzee, zal die zee daar glinsteren of bruisen of beuken en breken of spiegelen "als hun ziel, in wezen en verschijning; een levend schoon, dat zichzelve niet kent".

Want wat een dichter verstaan heeft, heeft immers iedereen van ons in dit land verstaan als hij over zee uitzag?

Het is onze kust -, op de globe niets dan een nietig lijntje aan een schiereiland van Azië, maar in ons leven een beeld zo rijk en zo groot als de wereld.

Ieder van ons, die uitgekeken heeft, heeft iets anders, iets nieuws, iets beters begrepen van het leven en zijn volk en zichzelf; ieder, die met open ogen tussen Texel en Walcheren heeft uitgezien over dit landschap, dat de Westenwind en de Noordzee gebouwd hebben, kwam iets dichter tot zichzelf en deze Nederlandse kust, waar bij hij hoort door zijn landaard, zijn lijf en zijn ziel, omdat Tromp voor die kust gevaren heeft, toen krijgseer nog klank had en Gorter's Mei er aan geboren is, omdat Heyermans en Israëls daaraan hun aandacht gaven.

Deze kust is ons domein, naar diepste betekenis.

Men kan rond de wereld vliegen langs die grote Nederlandse luchtweg naar het einddoel van zijn meevarende voorouders en de kustlijnen volgen van Perzië en Malakka waar de woestijn en het oerwoud tot aan de zee naderen, in bezinning uitzien over de duinen en het strand aan de kust van het Heilige Land, avonden langs die luchtweg uitrusten aan het water bij Mersa Matruh, Athene, Jask, Karachi, Akyab, Singapore... overal is de wereld bont en kostelijk en nergens kan een mensenhart armer vandaan keren, maar de diepe verwantschap, waaruit een werkelijke bezinning kan ontstaan, bestaat toch alleen hier met deze schorren en slikken, wanneer uit de nevel van achter de paalhoofden de roep van de verre brulboei klaagt, de wieren op het basalt bij laagwater net ruiken als vroeger of als 's middags de zeewind de lucht heeft schoongewaaid en de taaie bossen helm weer onder een zonnige, blauwe lucht in het warme, ruige zand staan te wuiven, een man met zijn kind en zijn hond, die naar hoge meeuwen hapt, weer over de duintoppen gaan lopen en naar de verre schuiten bij de horizon kan uitkijken zoals de jongen, die hij eens geweest is, zo dikwijls met een andere hond gedaan heeft.

Die oude hond is al lang dood want honden leven niet zo lang en die jongen van vroeger loopt daar nu al met zijn zoon, maar de zee ruist het oude lied van vroeger en altoos.

Deze kust is zichzelf gelijk gebleven ~ wij zijn er zo vast mee vergroeid, dat wij ervan moeten houden. Ook vandaag nog is het de kust van Willem van de Velde: onder blauwe lucht en geligwitte mooiweerswolken drijven schepen loom in spiegelend stil water, zeilen hangen rustig uit, tegen het blauw waait lui een rood-wit-blauwe vlag, waar blanke meeuwen wieken en in de verte boven het donkere basalt van de lage kustlijn steekt een puntig kerktorentje omhoog.

Maar vandaag is het ook precies zo de wereld van Nederland's nieuw domein: razende motoren trekken door de nevels de zoveelste machine vandaag over de Noordzee, de snelheidsmeter trilt bij 270, regenzware rimbus omsluit het metaal; mistige, doffe en dampige winterluchten, waarin alleen het Morsegefluit over de zee de weg kon vinden, hebben de wereld uitgewist, totdat plotseling, onverwacht, de sluiers breken, en even, heel diep in de vaalte, de Delflandse hoofden in de grijze zee uitsteken.

"Ik houd zo van die lange palissaden

Die van de kust de grote zee ingaan

Alsof veel mannen van den oever traden

En tot hun schouders in het water staan",

heeft Jan Prins van ze gezegd; die andere Nederlander achter het Douglasstuur zegt niets en haalt alleen twintig graden van de stuurkoers af om op Waalhaven te gaan landen, maar dat verschil zit 'm maar aan de buitenkant want essentieel is, dat een stuk eigen kustlijn hun beiden weer iets belangrijks in hun leven verteld heeft.

Deze kust is ónze kust, onze Nederlandse kust.

Om Toorop's fijne pointilleerwerk van krullende zomergolfjes aan het strand als om de ernst van zijn apostelkoppen, welke hij zich koos uit het vrome, sterke geslacht, dat achter de Zeeuwse duinen woont; om de weemoed van Israëls zowel als om Heyermans' strijd, om de ziltdoorwaaide oneindigheid van de hemel boven het strand als om het vele, vele prikkeldraad en het vele, vele verbodene in zijn duinen en zijn dorpen, om alles wat Holland en Zeeland tot Holland en Zeeland maakt en hun zoom tot het grensgebied tussen mensen en eeuwigheid, ~ om elk ogenblik, waarin een wandelaar uit dit land daar ergens tussen Walcheren en Texel met de woorden van Adema van Scheltema voor zichzelf heeft kunnen zeggen:

"Mijn hart heb ik gedragen

Tot aan de wijde zee ~

De geur van oude dagen

Waait op haar adem mee.

In haar gerucht bedolven

Luistert mijn hart, bevrijd,

Naar 't lied van wind en golven En van vergetelheid".

 

A. VIRULY.