Boekbeschrijving

Mary Dresselhuys
Uitgeverij Balans
1990

Mary Dresselhuys schrijft dit hele lieve boek vijf jaar na de dood van haar man Adriaan Viruly, Jons voor vrinden en Jons voor haar. Niet alleen actrice dus, maar ook schrijfster met tien autobiografische verhalen. In deze verhalen flitst zij letterlijk door hun beider leven heen en dringt door tot de kern ervan.

Het zijn de kleine gebeurtenissen en de alledaagse momenten die onmiddellijk herkenning oproepen. Mary is er nergens op uit om grote effecten te sorteren en juist daardoor lijkt het wel of als vanzelf ontroering, humor, liefde, woede en ouderdom ragfijn vorm krijgen.

Het boekcitaat hiernaast is een voorbeeld hiervan, een zijde van Adriaan Viruly belicht die we nog niet eerder kenden.

Uit een interview

WAT HEERLIJK ALS DE LAATSTE BOCHT NIET DOOR STORM EN WIND MOET

Actrice (en schrijfster) Mary Dresselhuys is 97 jaar geworden. Zij overleed in 2004 Zij wist dat haar leven meer dan ooit een kwestie van tijd was. Haar stervenstestament had ze al jaren terug geschreven.

In 2001 was er dit indringend gesprek met een vrouw die, voorbij aan het gemanoeuvreer van politici en het vlooiwerk van juristen, weet dat op de drempel van de dood nog slechts het leven telt en hoe het leven afloopt.

"Ja, ik heb alles geregeld. Alles opgeschreven en met mijn kinderen besproken. Ze weten wat ik wil en wat er moet gebeuren. Niet dat de dood van A tot Z te regisseren valt, je weet uiteindelijk nooit precies hoe je aan je eind komt. Maar wát ik kan regelen, heb ik geregeld. Ik wil niet het ziekenhuis ingedragen worden. Geen infusen en zo. Als dat nodig is om mijn leven zogenaamd te redden, nee. Ik wil naar huis worden gebracht, naar deze kamer. In bed worden gelegd. Sterven waar ik heb geleefd. Met in mijn kamer wie mij dierbaar zijn.

Ik ben negentig jaar. Misschien is het dan gemakkelijker om zo ver te gaan. Als je 65 of 70 bent telt misschien nog iets meer dat je nog wel vijf mooie jaren kunt hebben. Maar ik ben geen 65 of 70 meer. Bovendien, als je dat wel bent en die mooie jaren zitten er niet meer in... Of ik bang ben dat niet gebeurt wat ik wil? Nee, absoluut niet. Ik hoef maar te knikken en mijn kinderen zullen begrijpen wat ik wil."

EENZAAMHEID

"Euthanasie. Ik weet nog goed toen die mogelijkheid voor het eerst echt duidelijk werd, nu vijfentwintig jaar geleden. Ik voelde me opeens enorm veilig. Op een heel nieuwe manier. De veiligheid was van een intensiteit die ik niet kende. Ramen gingen dicht, deuren op slot. Ik kon me beschermen. De ellende en de aftakeling hadden niet langer vrije toegang. Onmiddellijk ben ik toen met mijn toenmalige huisarts gaan praten. Hij was heel welwillend. Begreep wat ik bedoelde, wat ik wilde, of beter, wat ik niet wilde: aftakeling, mezelf tot last zijn, en m'n kinderen.... Nee.

Vroeger had je de dochter die niet trouwde. De lelijke dochter. Kwam altijd goed van pas. Die verzorgde haar ouders tot het graf. Dat was heel gewoon. Maar zo is het niet meer. Mensen blijven alleen achter. De kinderen wonen ver weg, hebben een druk bestaan of een leven voor twee.

En jij? Eenzaam dus. Eenzaam, te beginnen met het pure alleen zijn. Wat al bang maakt, ik zie het om mij heen. Meedogenloos, die eenzaamheid. In het verzorgingshuis ga ik regelmatig bij een oude vrouw op bezoek. Eerst zat ze nog in haar stoel, nu ligt ze in bed.
Laatst trof ik haar niet op haar kamer. Ook haar bed was er niet. Waar is ze? vroeg ik aan een verzorgende. 'O,' zei ze, 'mevrouw is overdag niet meer op haar kamer. Ze ligt nu daar links, bovenaan de trap. Dan ziet ze tenminste af en toe nog iemand.' Vreselijk toch? Verschrikkelijk!"

UITKOMST

"De dood is vaak een uitkomst. Maar veel mensen zijn er bang voor. Bang voor wat hierna komt. Bang dat ze zich moeten verantwoorden voor wat ze gedaan en misdaan hebben. Gelukkig ben ik zonder godsdienst grootgebracht. Angst voor de dood of het hiernamaals heb ik niet. Als kind had ik een buurmeisje dat roomskatholiek was. Heel zielig vond ik dat.

Ik weet nog dat zij een keer op een zondag, het zal wel Pasen zijn geweest, niet buiten mocht spelen omdat ze tweemaal naar de kerk moest. Ik vroeg aan haar wat er in die kerk dan gebeurde. 'Nou,' zei ze, 'er hangt daar een gordijn en daarachter vliegt Jezus.' Ik was verbijsterd. 'Wat,' zei ik, 'Jezus? Vliegt Jezus achter een gordijn? In jullie kerk? Hier, in Tiel?!' Brandend nieuwsgierig vroeg ik: 'Vliegt hij er vanavond nog, of misschien weer?' Maar dat was volgens haar niet zo. Jezus vloog maar één keer, 's morgens. Zielig, zo'n geloof. Om daar van los te komen, van zulke sprookjes. En bleef het maar bij sprookjes... Geloof kan prachtig zijn, denk ik. Tot het iets krijgt van: 'Wij weten het beter.' Of, erger nog: ' Wij zijn beter.' En zo gaat het vaak. Het geloof heeft ook de vloek over de dood uitgesproken. Nee, je mag niemand helpen sterven, pas op!"

BEVRIJDING

"Een van mijn vrienden ligt al meer dan een jaar in bed. Geleidelijk is hij achteruit gegaan. Eerst zat hij nog in een wagentje, reden wij met hem en dat vond hij mooi. Nu ligt hij. Zegt niets meer, al jaren niet. Eerst waren zijn ogen nog open, al zag hij ons niet, denk ik.

Maar nu zijn die steeds vaker en steeds langer dicht. God, god.... wat is er nog van die man? Hij ademt nog, meer niet. Een schat van een man is het geweest. Nooit heeft hij iemand kwaad gedaan en nu moet hij daar zo liggen. Verschrikkelijk. We hebben met de dokter gepraat. Of dat echt moet. Nee, ook voor hem moet dat niet. Maar hij heeft een probleem. Van de vier verzorgenden die hem verplegen is er een faliekant tegen euthanasie. En daarom ziet die arts geen mogelijkheden. Zo word je slachtoffer van 'ik weet het beter'.

De dood is vaak een bevrijding..Ook al zeggen veel mensen dat niet openlijk, ze voelen het wel zo. Al die mensen in verpleeg- en verzorgingshuizen, denk je dat die daar allemaal zo gelukkig zijn? Hooguit opgelucht dat ze in een iets beschermder omgeving zijn. Maar de achteruitgang gaat door, de bewijzen zien ze aan zichzelf. Ik hoor ze het vaak zeggen: 'Iedereen is hier aardig, ik word goed verzorgd, maar hoe lang moet dat nog zo? Ik ben zo eenzaam, zo vreselijk eenzaam.'

Met een televisietoestel in de hoek van je kamer, dan zie je nog wat. Tot je het beeld niet goed meer ziet. Het toestel wordt aan het voeteneind van je bed gezet, vastgeschroefd op een standaard met wieltjes eronder of een draagarm. Dan verdwijnt de kracht om nog overeind te komen en het apparaat te verrijden of weg te draaien. Je beperkt je tot de afstandsbediening. Maar na enige tijd gebeurt er steeds iets anders dan je wilt, je vingers raken niet meer de juiste knopjes. Dan laat je het toestel uit en draai je op je zij. Die televisie, zo'n gedoe. Laat maar..."

ZUIVER

"Wat heerlijk als het zover niet komt, als je niet tot het laatste moet. Dat de laatste bocht niet door storm en wind hoeft. Dat sterven zacht kan, pijnloos. Dat je 'dag' kunt zeggen tegen je kinderen, tegen wie je lief is, tegen jezelf. En dat je dat zelf kunt doen. Dat je niet afhankelijk bent van iemand die zich in zijn goedmoedigheid over je heen buigt om je tegen aftakeling te beschermen. Nee, je neemt zélf initiatief, zegt of regelt zelf watje wilt. En andersom is het ook niet aan een ander om je dat recht te ontnemen of onmogelijk te maken.

Daarom is het ook zo jammer dat de politiek zich met het sterfbed is gaan bemoeien. Nu zijn er allerlei belangen. De achterban... Met mijn dood heeft geen politicus of rechter iets te maken, laat staan de politie. Niemand beslist over mijn leven, dat doe ik zelf. Een arts hoeft zich ook niet bezwaard te voelen als hem wordt gevraagd om middelen beschikbaar te stellen waarmee ik kan sterven.

Wat zeg je? Of die dokter er al aan toe is? Waar aan toe? Aan mijn sterven? Maar wie zegt er: het is genoeg? Ik toch? Hij toch niet? Misschien is voor een dokter helpen sterven een rotklus. Maar het is ook z'n werk. Helpen leven vraagt helpen sterven. Als beter maken niet meer kan of niet meer hoeft.

En bovendien, de dokter maakt niet dood. Hij helpt sterven. Doodmaken doe je een ander, sterven doen jij en ik zelf. En daarbij vraag ik en geeft de dokter hulp. Zo is het zuiver en goed. Een dokter moet het mij in het sterven niet moeilijk maar gemakkelijk maken. En dat betekent: mij helpen aan het enige waar ik nog aan geholpen wil worden. Mijn eigen dood."

Hans van Dam, Relevant 1997, no. 4

Jons

Mary aan haar werktafel

Mary en Jons

Mary in 1999 met de foto van Jons op de woonboot aan de Vecht, in een interview met Rick Felderhof in het programma 'de Stoel' van de NCRV

Citaat



Om half zeven 's morgens zit jons meestal aan de grote tafel voor het grote raam met uitzicht op de Vecht - met boeken, schriften, pennen, koffie en pijp.

Hij vindt dat het inspirerendste uur van de dag: de unieke stilte, de ruimte, de vrede, en de zon die achter de hoge bomen aan de overkant van de rivier langzaam omhoog klimt.

Tegen achten word ik verwacht. Hij heeft dan sinaasappels geperst en een grote pot thee gezet.

We gaan dan echt ontbijten. Aan deze maaltijd ontleent jons zich het recht om verder de hele dag niets huishoudelijks meer te verrichten: sterker, om bij een eventueel verzoek van mij of zelfs van een gast, de handen ten hemel te heffen: "Nee, néé! Ik blijf zitten.

Ik heb het recht om te blijven zitten want ik heb het ontbijt verzorgd. " Niet gemaakt, nee, verzorgd. Iedereen ziet dan een rekje met toast en zacht gekookte eitjes voor zich - in hotels vindt jons dit maar al te zalig - maar nee, daar snakken we thuis goddank niet naar. jons eet bruine boterhammen met extra-extralekkere-luxejam en ik eet drie droge beschuitjes. En veel, veel thee. Ondanks deze soberte duurt dit ontbijt soms tot negen of tien uur: de vreugde van de oude dag, we "hoeven" niets en we vervelen elkaar niet.

Vandaag word ik wakker en zie tot mijn stomme verbazing dat het over half negen is. Ik loop naar de grote kamer. Daar zit jons. Hij schuift zijn stoel achteruit, zet zijn linkerbeen als een zitje naar buiten en klopt erop. "Kom es hier." Maar zó zacht dat ik het bijna niet kan verstaan.

ik zit en fluister onwillekeurig ook: "Wat is er?"

Maar ik krijg geen antwoord. Ik kan ook niets meer vragen, alles wordt gesmoord in omhelzingen, ' in hoofd en in armen om en door elkaar. Dikke tranen staan in zijn ogen.

"Wat is er?" fluister ik weer. "Ik dacht dat je dood was "

"Och nee! Alleen omdat het vijf over half negen was?"

"Hm hm. Ik had al aan de deur geluisterd of ik je hoorde stommelen. En toen de badkamerdeur opengeschoven of lk je hoorde ademen en't was zo doodstil en ineens dacht ik: verbeeld je dat je vannacht om drie uur al bent doodgegaan. Dat is nu eenmaal het diepste punt van een mens, ik bedoel, het uur van de minste weerstand, en dat ik dan hier een beetje zou zitten, met een pijp, al die tijd... oh, nou ja, zeg," hij slaat snel een flinke, nuchtere toon aan, "wat een waanzin, pure aanstellerij, hoor. Trouwens, de hele situatie andersom ligt meer voor de hand: eergisteren lag ik hier na 't ontbijt voor pampus op de grond."

"Omdat ik zei datje languit op de grond moest gaan liggen vóór dat je zou flauwvallen en misschien iets breken. "

"Omdat jij je leven lang bij alles flauwvalt hoef je niet te denken dat ik, " hij onderbreekt zichzelf met grote pret, "Oh! oh! en met kussens onder mijn voeten! Hoe verzint een mens 't?"

"Omdat je spierwit werd en dat betekent, sukkel, dat het bloed uit je hoofd loopt. je hoeft mij op dat gebied niets te vertellen.

"Welnee, welnee, zoiets gebeurt bij mij niet, nee hoor. "