Boekbeschrijving

Adriaan Viruly
Andries Blitz, Amsterdam
1935

Boekversiering van Jo Spier

Gezien de omvang van dit boekwerk zou het in het hedendaagse boekwinkeljargon waarschijnlijk een novelle genoemd worden.

Hoewel de titel anders doet vermoeden, is dit verhaal in het Nederlands geschreven.

Wel telt het enkele Engelse dichtregels van Omar Khayyám en Shakespeare, die bij Viruly en zijn passagiere, de toneelspeelster Charlotte Köhler, spontaan opborrelen bij hun ontmoeting met De Muze, tijdens een tussenstop aan de Perzische kust, onderweg van Bandoeng naar Amsterdam.

Overigens heeft Viruly een bewerkte versie van ditzelfde verhaal opgenomen in de bundel Verrassende ontmoetingen. Hij kondigt dit zelf als volgt aan:

Hartelijk dank ik Charlotte Köhler voor de toestemming, die zij mij gaf, om in deze bundel tenslotte het ware, onversierde verhaal te vertellen (...).

Ik heb van die uren zeer bedekt verteld in het boekje "The Green Hat", maar dat boekje was camouflage.

De werkelijkheid was heel anders (...).

Een kwestie van tel de verschillen dus!

The Green hat

Citaat

Er woei een trage wind van over het water, een mysterieuse, lauwe wind, die over het brandende Hadramaut en het warme water van de Arabische zee gestreken kwam en ook lang na zonsondergang weinig verfrissing bracht.

Toch hielden de schamele Perzische soldaten, die onze K.L.M. machine bewaakten, tot we er tegen zonsopgang weer verder westwaarts mee zouden trekken, een vuur aan, waarop zij vlees roosterden en waarvan de rook rustig door de heldere maan avond naar de dichtbij steil uit de smalle kustvlakte oprijzende bergen toetrok.

Moe, eentonig liep de branding tegen de riffen op. Chahbar ...

We hadden die avond in jask moeten komen maar Jask had zandstorm geseind en dus waren we maar in Chahbar naar beneden gegaan om daar te wachten tot met de nachtkoelte het zand zeker wel uit de lucht gezakt zou zijn en dan morgen vroeg wel weer verder te zien: die driehonderd kilometer zouden we wel weer inhalen, dat was met die Douglas toch maar vijf kwartier. En ondertussen zaten we, het meisje en ik, dan maar aan een vuur op het stenige strand van Chahbar met wat haveloze soldaten en een ouden zonderling, die een kameeldrijver moest zijn maar dien we de wijsgeer gedoopt hadden, sinds hij ons na de landing met zijn zwijgende tegenwoordigheid was blijven verwonderen.

Wij zwegen trouwens alle.

De meeste soldaten sliepen, wij anderen zaten maar wat voor ons heen over zee en in de vlammen te turen en alleen de oude man stond zo nu en dan eens op om te gaan zien naar zijn vijf kamelen, die hij aan een paar dichtbije dadelpalmen had vastgebonden - naar wij . vermoedden in de vage hoop, dat wij die beesten wel eens nodig konden hebben.

Maar dat hadden we niet; zelfs was ik niet van plan om nog blikken benzine uit het depot in Chahbar te laten halen. Tot jask zouden we nog geen vierhonderd liter nodig hebben en er zat nog het dubbele in de tanks.

Zoals zo vaak in de vliegerij wist ik niet, of ik deze nieuwe situatie doodgewoon of zeer bijzonder had te vinden. Natuurlijk: als je van Batavia naar Amsterdam onderweg was, moest je langs de Perzische kust en waarom zou je dan niet in Chahbar aan een vuur komen te zitten? Aan de andere kant: in Chahbar was nog nooit iemand van ons geland, zat ik dan toch daarmee maar op een plek, die Herodotus al genoemd had en hoorde ik branding slaan op de oude kust van Makran precies zoals Alexander de Grote die gehoord moest hebben, toen hij hier twee en twintig honderd jaar geleden met zijn leger gekampeerd en zijn vuren ontstoken had.