Boekbeschrijving

Adriaan Viruly
Andries Blitz, Amsterdam
1933

Dit is één van de bekendste boeken van Adriaan Viruly. En niet zonder reden.
Was zijn eerste boek nog voorzien van de ondertitel "Van de Soesterbergse vlieghei" en het trotse predikaat lt.vlieger A. Viruly, toen zijn derde boek verscheen had hij de definitieve overstap gemaakt naar de KLM en de voor militaire vliegers indertijd keiharde landsgrenzen ver achter zich gelaten.

Een "live" verslag van de belevenissen op de Indië-route sprak aan, want Nederland was trots op zijn toenmalige langste luchtlijn ter wereld!

Die trots nam bijna on-Hollandse vormen aan toen in december 1933 de Pelikaan zijn beroemde versnelde Kerstvlucht maakte. Op dat moment waren al vier drukken van het boek verschenen.

Vanaf de vijfde druk kon een extra hoofdstuk worden toegevoegd, "Goed zoo, Pelikaan!", en in die vorm beleefde het boek opnieuw een aantal herdrukken.

Het enorme enthousiasme dat deze vlucht had losgemaakt wordt goed geïllustreerd door het feit dat met het oog op de bezitters van de eerste vier drukken van het boek het aanvullende hoofdstuk over de Pelikaan apart werd uitgegeven! Voor zover mij bekend een unicum in de geschiedenis van de Nederlands luchtvaart.

Een aantal lezers zal dit hoofdstuk mogelijk bekend zijn voorgekomen. In het dagblad De Telegraaf had Viruly namelijk in een serie artikelen, lopend van 2 tot 9 januari 1934, aan de hand van het navigatieboek en verscheidene gesprekken met de bemanningsleden verslag gedaan van de wederwaardigheden van de vlucht.
"Goed zoo, Pelikaan!" is in feite een enigszins herschreven weergave van ongeveer de helft van die artikelen, met de nadruk op het spannendste, laatste, etmaal van de terugvlucht.

Voor een integrale herdruk van de reeks artikelen konden de lezers trouwens terecht bij het boek De wereldrecordvlucht van de Pelikaan , "Een greep uit de pers in spannende dagen" aldus de ondertitel, samengesteld door H.H.J. Pol.

Overigens geeft het als schoolboek uitgegeven Met de KLM naar Indië, dat hij samen met J.M. de Feijter schreef en dat eveneens in 1933 verscheen, ook een heel aardige beschrijving van de dagelijkse gang van zaken op de Indië-route, met daarnaast veel aandacht voor de bezienswaardigheden onderweg.

Uit een reclameboekje van de uitgever:

De wekelijksche vluchten van onze dappere K.L.M.vliegers, ze zijn alreeds gewoonte geworden.

Heeft men er zich wel eens rekenschap van gegeven, wat aan deze tochten op de langste personen- en post-luchtroute ter wereld: de verbinding Holland-java verbonden is?

Onze vliegende schrijver, of zoo men wil schrijvende vlieger, met zijn pittige schrijfwijze en zijn origineele kijk op de dingen, geeft in dit boek een beeld van die 1001 interessante gebeurtenissen, zooals deze zich op die reizen voordoen. Dit is een heerlijk boek vol frischheid en humor, een boek van ruimte en

Verruiming, begreep en die het vliegen met zich brengt.

Uit de inhoud:

brief aan Houtman - Naar de horizonnen - Uit Perzië naar jodpur - Ontmoetingen - Het weer en de wereld - Engelschen in het zand - Hollanders in de regen - Fabel - Passagiers en bemanning - Er weer op uit - De laatste ruk - "Goed zoo Pelikaan" - enz.

We vlogen naar Indie

Een kijkje op het spannende avontuur van El Arish. Van Dijk, Viruly en marconist Tolk

Citaat

 

En toen kwam plotseling de dramatische wending. Weliswaar brak nog geen fanatiek ,Allah il Allahl." over ons los en floten nog geen blauwe boonen om de Leeuwerik, maar onmiskenbaar naderde over het strand een schim, die een kameel, nog een kameel, en een man werd. Daar had je het. Iemand haalde klikkend zijn revolver over. Een man was, tegen vier, geen man, maar hoe als deze man zijn stamgenooten alarmeerde? Nog een revolver klikte.

"Zeg hem, dat we zijn vrienden zijn," bedacht Tolk.

Mijn escadrillecommandant in Soesterberg, eenige jaren geleden, had sinds zijn huwelijk in plaats van een trouwring een gouden kameeltje aan zijn horlogeketting gedragen - dit met het motief ",es heiraten nur Kameele."

Dit had mij sterk geimponeerd en daarom had ik altijd onthouden, dat ik later, bladerende in een Arabisch leerboek, gelezen had hoe "kameel" in die taal inderdaad "ghemaal" heette.

Verder was er ten tijde van de Elta een liedje in de mode geweest, dat begon met ,salum aleikum", hetgeen iets in de buurt van "alle heil zij met u", moest beduiden. Meer Arabisch had het leven mij niet bijgebracht.

De man naderde. We deden moeite, om de op een buitenstaander mogelijk een onprettigen indruk makende kolossale revolverknobbels bij onze broekzakken te bedekken. Daar kwam hij:

"Salum aleikum", zei ik.

"Chrachgtck ggrechtck grgr," sprak de man.

"Vraag hem, hoe ver we van El Arish af zijn", zei van Dijk, die geen Arabisch kende.

"Salum aleikum", zei ik, en, verduidelijkende: "ghemaal".

"Grechtcqa chchg rachaga megg", sprak de man thans.

"Vraag hem, of hij geen Engelsch spreekt", zei van Dijk.

"Salum aleikum", zei ik.

De man zweeg nu, verloor zijn belangstelling in mij, kniehalsterde zijn kameelen en ging de Leeuwerik bekijken. Het was teleurstellend!

Plotseling doken twee nieuwe kameelen met twee nieuwe Arabieren op, die eveneens de Leeuwerik naderden. No'g zoo'n gebeurtenis, en we zouden in de minderheid wezen. Met dit tweede echelon werd al evenmin een succes geboekt: zij verstonden mijn, ik verstond hun Arabisch niet. Het was de vraag, of het geen tijd werd voor een eerste salvo en dien eersten klap, welke een daalder waard is.

Maar in de stilte, die den storm voorafging, bracht Naber uitredding. De mecanicien was noch marine-, noch artillerieofficier geweest doch had onthouden, waar de Sickeszreepen stonden.

Hij trad in de cabine en vervolgens aan het front, hij reikte iederen Arabier een Sickeszvollemelkreep plus een Gold Flake cigaret en streek tot besluit de kameelen onder de kin.

En dit was het besluit van het eenige bijna bloedige avontuur, dat ik op de Indie route beleefde.

Er zat iets vemederends in om met de roofgierige stam, tegenover welke men roem en eer had kunnen behalen, tenslotte in een kringetje op het strand in plaats van blauwe boonen., vollemelkreepen te moeten eten als zate men te Zandvoort.

En om tenslotte op hun kameelen een ritje te mogen maken als op ezeltjes, eveneens te Zandvoort. En dat steeds maar met die rare revolverknobbels onder je kleeren.

Het weer werd beter; we zouden maar weer gaan. Er was nu allengs wel twee mijl zicht, mogelijk drie.

Tolk begon Cairo te roepen om te zeggen., dat we gingen starten en wij hielden tijdens het zenden Arabieren en karneelen verwijderd van de over het strand gespannen antenne uit voorzorg tegen een alsnog schokkend avontuur.

,All right", zei Cairo. Hiervan luidde ditmaal de vertaling ,Dan wordt, verdorie, de K.L.M.machine toch nog de eenige, die er vandaag door komt. "Another fault of the Dutch."

En tot besluit mochten onze Arabische vrienden eens om de beurt de koptelefoon op hebben, om de zachte, verre Morseteekens te hooren, die een of ander station uitzond. Het maakte een enorme indruk, deze tooverij. Deze menschen moesten bij hun stam voor de rest van hun leven min of meer heilig zijn.

De eerste Arabier luisterde lang, aandachtig, glimlachend en gaf dankbaar de koptelefoon aan den tweeden.

De tweede Arabier was diep onder den indruk; keek geboeid langs de antenne, luisterde ingespannen naar het zachte klagen van den gebroken fluittoon uit Cairo- voor hem El Kahira, naar we toevallig wisten en duidelijk hadden gemaakt, wijzende ver over de zandheuvels.

De derde Arabier begon als de eerste twee; luisterde eerst min of meer devoot maar sprong dan ineens met ontzetting op en rukte zich de telefoon van het hoofd!

Wat was dat? Een soort amok? Tolk zette ijlings de telefoon op maar trok zich die ook al oogenblikkelijk weer een eindje van zijn ooren af om zijn trommelvliezen te sparen.

Want de telefoon ging te keer, dat het niet mooi meer was- gaf hem duchtig van het bekende katoen van jetje.

Je hoefde hem niet eens op te hebben als je er omheen stond, hoorde je zoo al een serie van keiharde morseteekens. Maar dan ook keiharde of we, om zoo te zeggen, onder den zender stonden.

Tolk hoorde er roepletters in - onze eigen roep-letters....

Tolk luisterde- antwoordde..

Tolk's gezicht, een uur geleden nog zoo blakend van strijdlust, betrok.

Hij rolde zonder meer de antenne in en zei "Van Dijk,

nu kunnen we wel gaan."

We namen afscheid van de roofgierige stam, startten de motoren. De roofgierige stam woof, toen we langsreden. Toen sprong de Leeuwerik op van het strand en boven de duinen uit. Meteen zag ik Tolk met iets onrustigs in zijn blik naar links over den duinrand gluren - of hij daar iets onprettigs verwachtte, leek het. Onwillekeurig keek ik mee- keek ook van Dijk; keek Naber.

Er was nu goed zicht. En in dit goede zicht lag, vast niet meer dan een krappe mijl van waar we gestaan hadden en bereid geweest waren om met die bekende Nederlandsche heldenmoed onze eenzame positie tegen het wild woestijnvolk te verdedigen, achter den eersten duinrand El Arish - heel El Arish met kazemes, tennisvelden, een spoorlijnstation, winkeltjes, een badhuis....

Terwijl van Dijk en ik op den bok maar langs elkaar heen keken, begon Naber in de cabine de revolvers te ontladen en de patronen, een voor een, weer in de doos te doen.